In 1994 vroeg Michiel mij of ik gitaar wilde komen spelen in Magicians, de band waarin hij bas speelde. Jeroen was de drummer, Louis de zanger en gitarist. Ik hapte meteen toe. Ik was gestopt met spelen in Pale Maggot, de band die ik eind jaren tachtig met Jos begonnen was. Ik had niet zo'n zin meer in de groepsdynamiek en wilde muzikaal andere wegen inslaan. Meer rock en minder wave.
Michiel had voor zijn beurt gesproken. Louis en Jeroen wisten van niks. Dat bleek toen wij elkaar ontmoeten in café De Tuin in de Amsterdamse Jordaan. Jeroen vond het meteen goed, Louis was niet tegen, maar wel bij verrassing genomen. Louis: "Jezus Michiel, je overvalt me hiermee." Er ontstond even een ongemakkelijke situatie. Michiel werd zenuwachtig, ging schipperen, probeerde de nieuwe muzikale mogelijkheden voor het voetlicht te brengen. "Sorry Louis, zo bedoelde ik het niet, ik dacht eigenlijk dat we het besproken hadden. Dan heb ik me vergist. Maar als je het echt niet wilt, moet je ook zeggen, hè, ik wil je niks opdringen. Ik dacht dat het een verrijking zou zijn. Ook gemakkelijker voor jou, dan kun je je meer concentreren op de zang." Ik merkte op, dat ik het volkomen begreep, als het niet doorging, dat ik geen wig in de band wilde drijven. Maar al snel concludeerde Louis: "Ha ha ha, Michiel! Nee joh, ik ben helemaal niet boos. Leuk, twee gitaren, te gek!" Ik was lid van de band.
Kort erna spraken we af in Het Repetitiehuis aan de Oostelijke Handelskade, schuin achter het CS. Toen nog een onherbergzaam gebied aan de rand van de stad, werkgebied van heroïnehoeren, onbewoond op enkele kraakpanden na en de toegangsweg tot Het Einde van de Wereld, het stadsnomadendorp op het KNSM-eiland met als trefpunt bar The Last Bus Shelter. Een ranzige horecagelegenheid in een ouwe NZH-bus. Ik ben er ooit eens op een feestje geweest in de jaren tachtig en toen bleek dat de organisatoren de bowl hadden verrijkt met een hallucinerend middel. Zo'n plek.
Jeroen had een hekel aan Het Repetitiehuis. De ruimtes waren vies, het personeel onhebbelijk, er was altijd iets kapot en de weg erheen vond hij een verschrikking. Lopend vanaf CS temidden van de hopen menselijke ellende, slecht verlicht en altijd vervelende types die 'm aanspraken, zelfs één keer achtervolgden. Na het oefenen meerden we zo nu en dan aan in bar Het Anker., halfweegs de oefenruime en het station. Die, inmiddels gesloopte, tent verdient een eigen verhaal. Wat daar aan wrakhout aanspoelde...
Het repertoire van Magicians omvatte kloeke rocksongs en fraaie popliedjes, de meeste uit de pen van Louis gevloeid. Bijvoorbeeld 1944. Louis heeft zolang ik hem ken een grote belangstelling voor voetbal en de Tweede Wereldoorlog. In het nummer 1944 heeft hij beide thema's met elkaar vervlochten. Het lied begint in genoemd jaartal, temidden van honger en granaten en neemt vervolgens de stap naar de WK-finale waarin het Nederlands elftal verloor van het Duitse. "1974, Another world war." Ik heb me altijd bijzonder goed vermaakt met de simpele, associatieve en zeer rake tekst. Dat gold voor meer luisteraars, ontdekten wij gaandeweg de jaren.
Louis zong vol overgave en speelde harkend op zijn Fender Stratocaster-gitaar. Jeroen drumde zo hard dat mijn oren ervan tuutten. Tijdens een optreden heeft hij dan ook een keer een bekken gescheurd en een andere keer een basdrumvel doormidden getrapt. Tijdens het spelen in de oefenruimte vlogen de spaanders van zijn stokken. Michiel had de knoppen van de basversterker vol open staan en zong de refreinen mee. Ik was aangenaam verrast. Echte rock!
Ik voelde me thuis. Michiel en Jeroen ken ik al vanaf de brugklas van de middelbare school in Haarlem. Louis had ik enige jaren na mijn komst naar Amsterdam leren kennen op een feestje bij Sander thuis. Louis zat daar in een Slayer-shirt. Toen Michiel hem complimenteerde met het shirt, antwoordde hij: "Ik ken de band niet, hoor, maar ik vind het een heel mooi shirt." Dat was jaren voor Magicians ontstond. Het was één van die feestjes bij Sander thuis tijdens welke het café aan de overkant de politie belde vanwege geluidsoverlast. De omgekeerde wereld. Er belandde vanaf drie hoog allerlei huisraad op straat en om het af te maken stonden enkele feestgangers met de broek op de enkels, rondjes draaiend - de tuinsproeier noemden we dat -, te plassen op de trambaan toen de politie arriveerde. Die avond raakte ik in gesprek met Louis en we wisselden telefoonnummers uit, we spraken een keer af in het café. Een vriendschap was geboren. We zagen elkaar regelmatig. We wandelden samen door de stad op zondagmiddagen en deden dan links en rechts een café aan. We hadden het over muziek, maar vooral over veel andere zaken.
Ik was blij, want ik speelde in een vriendenband. Er leek niets mis te kunnen gaan. Schijn bedroog, maar dat wist ik toen nog niet. In die tijd oefenden we in goede harmonie stug door om ons voor te bereiden op optredens. Eén daarvan was in Zaal 100 in de Staatsliedenbuurt.
De gelegenheid was volgepakt met vrienden en bekenden. We trapten af met 1944. Het nummer ging als een mes door de boter. Het publiek reageerde enthousiast. Volgden She's The One en de Rush-cover Finding My Way, gezongen door Michiel. Louis verloor zijn plectrum en wilde een nieuwe uit zijn zak opvissen. Hij grabbelde in de rechterzak. Er rolde geld het podium op. In de linkerzak. Een verfrommeld briefje van vijf viel op de planken. Het publiek begon te lachen. Louis keek de zaal in, trok zijn gezicht in een brede grijns en riep met stentorstem: "En nu het konijntje!" De zaal lag dubbel. Als een volleerd goochelaar viste hij alsnog een plectrum op uit één van zijn zakken. De show kon verder.
Het optreden was opgenomen door de geluidsman die ons uitnodigde om in zijn bovenwoning op de Albert Cuijp het resultaat te beluisteren. Zo geschiedde, enige weken later. Louis, Michiel en ik togen erheen op een doordeweekse avond. Jeroen liet het aan ons over, hij had hier geen bijdrage te leveren.
De geluidsman, een slonzige jongen met een wijkend kinnetje en een bos plakkerig haar, had een knappe, in stijlvol zwarte gekleede vriendin die er ook was. Ze begon bij onze binnenkomst meteen honderuit te te vertellen over haar werk bij de Shoebaloo op het Koningsplein, aan de kop van de Leidsestraat, niet ver van waar ik toen woonde. Zij keek tijdens het vertellen haar vriend regelmatig met een toegewijde blik aan. Hij reageerde nauwelijks. Na een tijdje heen en weer praten dacht ik: "Komen we nou voor de Shoebaloo of voor de muziek? En wat houdt die twee in godsnaam bij elkaar?" Tenslotte zette de geluidsman het cassettedeck aan. Ons optreden klonk door de krappe, met troep volgestouwde kamer. Het was niet best en dat lag niet aan ons spel.
Onze geluidstechnicus had bas, drums en gitaar bij elkaar op één spoor opgenomen en de zang in zijn eentje rechts. Het geluid van links was heel veel doffer en zachter dan van rechts. Zodoende hoorden we uit de linkerbox een doffe dreun komen, waar gitaar, bas en drum vochten om de hoofdrol en een keiharde, van de rest van de muziek gescheiden, overigens kraakheldere, zang rechts. Het geluidswonder knikte tevreden en vroeg ons 100 gulden voor een kopie van het resultaat. We weigerden beleefd. Ik legde hem uit dat de kwaliteit niet voldeed en dat we de opnames ook niet gratis hoefden. Ze waren gewoon niet goed genoeg. Hij keek pijnlijk getroffen en de avond nam een einde. Zijn vriendin streek hem troostend over de rug. Wij verlieten het pand om een biertje te halen in de stad.
De versie van 1944 die je bij dit verhaaltje kunt beluisteren is gemaakt in de opnamestudio, afgespeeld op Radio Amsterdam FM. Over de opnames zelf is een heel verhaal te vertellen. Dat komt een andere keer.
Martijn Rutte, 23 maart 2024