37. Muzikale helden deel drie: Tunnelfist met Sexplode




Hoofddorp ligt in het midden van één van de lelijkste en saaiste polders van Nederland, de Haarlemmermeer. In mijn middelbare schooljaren kende de plaats één lichtpuntje, poppodium De Hoeve, gelegen aan de noordrand van het dorp, in een bosje langs de Hoofdvaart die de polder doorklieft. Aan beide kanten van de vaart liepen doorgaande wegen. Er was nog geen vrijliggend fietspad zoals nu.



Vanaf mijn ouderlijk huis in Hillegom was het ongeveer twaalf kilometer pedalen naar het podium. Alle bekende Nederlandse bands uit het clubcircuit speelden er: Fatal Flowers, Blue Murder, De Boegies, Kobus Gaat Naar Appelscha, Spasmodique. En Claw Boys Claw. Ieder jaar weer draaiden zij hun rondje door het land langs alle gesubsidieerde jeugdhonken en belandden dan ook weer in het hart van de Haarlemmermeer.

Ik kwam er in de jaren tussen 1986 en 1990 graag en vaak, fietste er ook vanuit mijn studentenflat in Amsterdam nog heen wanneer er leuke acts speelden.



De gig van Claw Boys Claw in 1986 in Hoofddorp was, na die van Marillion in Vredenburg, één van de eerste live-optredens die ik mijn leven bijgewoond heb. Het maakte diepe indruk. In een rokerige zaal met laag plafond en afbladderende muren stonden vier muzikanten een enorme bak herrie te maken, daartoe aangevuurd door hun onnavolgbare voorman, die, waar hij op het podium of in de zaal ook kwam, chaos verspreidde. Hij trok het snoer voor een paar seconden uit de gitaar van bandlid John Cameron en stopte het erna vlug terug, duwde net zo lang tegen een monitor op het podium tot die ervanaf kukelde, sprong de zaal in en liep naar de bar om een biertje te bestellen, ging in discussie met het barpersoneel over de lengte van de schuimkraag, liet een harde boer in de microfoon, beloofde een tosti aan de eerste in de zaal die de cover herkende die de band aanstonds zou inzetten.

Ik constateerde: 'Zó moet het!" De band speelde de sterren van de hemel - dat het af en toe wat onvast klonk en een gierende piep uit de zangboxen de oren van het publiek deed tuteren, mocht de pret niet drukken. Heel tevreden klom ik na afloop op mijn fiets terug naar huis.

Door een donkere en lege polder zoefde ik langs de vaart naar Nieuw-Vennep, om daar rechtsaf te slaan naar Hillegom. De muziek speelde door mijn hoofd en ik schreef de ochtend erna in mijn dagboek: "Ik zou ook in een band willen spelen, maar geen piano. Gitaar lijkt me leuker."



Ik was toen nog een brave, wekelijkse bezoeker van de Hillegomse muziekschool, waar ik pianoles kreeg van mevrouw Camphorst, een heldin op de mandoline. Van gitaar spelen had ik geen benul. Dat kwam pas later.

Toen ik die gitaar eenmaal had , werd mij duidelijk dat het niet zo moeilijk was om er een geluid uit te halen zoals John Cameron van Claw Boys Claw dat deed. Je hoefde geen virtuoos te zijn, om aansprekende herrie te maken. Een hele opsteker.

In de garage naast het ouderlijk huis knutselde ik samen met mijn broer Reinout een installatie in elkaar van een oude stereo en een grijze PTT-luidspreker van de zogenaamde draadomroep, waarop we de hand hadden weten te leggen. Zo'n ding dat je op de dressoir zette en met een kabel verbonden was met het radiotoestel van de buren, zodat je mee kon luisteren.



Van een reep stof die we uit de zoom van een oud oranje jaren-zeventig-gordijn hadden geknipt, maakten we een gitaarband.

De installatie stelden we op in een hoek van de garage. We gingen er om beurten met de gitaar in de aanslag voor staan. Het bleek nog niet eenvoudig een melodie uit het instrument te toveren.



Vriend Arjan, die al wel wist wat een akkoord was, de bluestoonladder kende én een gitaar had, bracht mij in de maanden erna de basis bij. Vooral het barré-akkoord, waarbij de wijsvinger plat over vijf of zes snaren tegelijk gaat en de andere vingers er een patroontje naast maken, bleek een openbaring. Eén keer de vingers goed neergezet op de snaren, hoefde ik ze niet te verplaatsen, maar alleen door te schuiven over de hals om een volgend akkoord te spelen. Van F was het twee streepjes omhoog naar de G en nog twee verder zat ik op de A. En als ik dan de onderste vinger van de snaar haalde, had ik een A-mineur. Nog twee posities lager had ik een B, of B-mineur te pakken. Enzovoorts, de toonladder af.

Daarmee kon ik zowat alles naspelen van de bands die ik goed vond. Het barré-akkoord is dé manier om alle akkoorden die de popmuziek rijk is te spelen. Niet altijd de mooiste manier, maar erg handig voor iemand die het instrument nog niet beheerst. Als je kijkt naar de gemiddelde wave- en punkband uit de jaren zeventig, tachtig en negentig, is het barré-akkoord koning.

De Haarlemmerolie van de popmuziek.

De variatie zat 'm vooral in de manier, waarop ik de snaren aansloeg. Allemaal tegelijk, van boven-, of van onderaf. Of alleen één of twee snaren in het akkoord, misschien in snelle opeenvolging, of juist langzaam en gedragen.



Eén van de eerste dingen die ik mezelf leerde spelen, was Indian Wallpaper van Claw Boys Claw. Ik vind het nog steeds een geweldig nummer.

Bijna vijftien jaar later zette Louis op de bas een riffje in en viel ik bij op gitaar. Hoewel het nummer veel meer op surfmuziek leunt dan Indian Wallpaper doet, zijn er gelijkenissen. In geluid, in sfeer. En dat was ook precies mijn bedoeling. Geen kopie, maar wel 'inspiratie opgedaan bij'. Dat gold trouwens niet voor Louis. Die ging spontaan spelen zonder vooropgezet plan, maar ik zag mijn kans schoon, zonder dat ik de anderen ervan op de hoogte stelde. Dat zou maar afremmen. Pas later vertelde Jos mij, dat hij meteen aan Claw Boys Claw had moeten denken bij het horen van onze muzikale verrichtingen. En dat hij zijn best had gedaan een beetje, maar niet te veel, te klinken als Peter te Bos, de zanger van.



Interessant, omdat hij de zang van de man meestal in spottende zin nadeed, net zoals hij de meeste Nederlandse muzikanten, voalisten voorop, voortdurend de maat nam. Gek eigenlijk, hij had zelf genoeg in zijn mars.

Martijn Rutte, 27 juli

De foto van Louis in de bollenschuur is genomen door Jan Sjaarda.